Publicatiedatum: 13 mei 2019

De volgende parkeernormen worden vastgesteld:

parkeernormen voor meergezinswoningen

Artikel 1

1 Deze parkeernormen zijn van toepassing op omgevingsvergunningsaanvragen voor stedenbouwkundige handelingen voor zover ze betrekking hebben op:

  1. het bouwen of herbouwen van een meergezinswoning, of
  2. het vermeerderen van het aantal woongelegenheden in een gebouw waardoor een meergezinswoning ontstaat, of
  3. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de functie van een gebouw waardoor een meergezinswoning ontstaat.

2 Deze parkeernormen zijn ook van toepassing op omgevingsvergunningsaanvragen voor het verkavelen van gronden voor zover ze betrekking hebben op de realisatie van een of meer meergezinswoningen.

Hoofdstuk 2. Autoparkeerplaatsen

Artikel 2:1

1 Per woning in een meergezinswoning geldt een minimum van 1 autoparkeerplaats, aan te leggen op het bouwperceel zelf, gekoppeld aan de woning.

2 De verplicht te realiseren autoparkeerplaatsen voldoen aan volgende minimale afmetingen:

breedte: 2,50 meter en lengte 5,00 meter met bijzondere aandacht voor parkeerplaatsen voor personen met een verminderde beweeglijkheid.

Bij de inrichting van ten minste 10 verplichte autoparkeerplaatsen, wordt minimaal 1 laadpunt voor elektrische voertuigen per 10 plaatsen voorzien. Er worden voldoende voorzieningen aangebracht die het uitbreiden van het aantal laadpunten in de toekomst mogelijk maken.

Artikel 2:2

1. Afhankelijk van de ligging en de kenmerken van het project kan door de vergunningverlenende overheid een afwijkende hoeveelheid autoparkeerplaatsen worden vastgesteld.

2. Mogelijke argumenten op het vlak van de ligging van het project zijn onder andere:

  1. De ligging van het project ten opzichte van haltes van openbaar vervoer.
  2. De ligging van het project nabij belangrijke (dagelijkse) voorzieningen.
  3. De specificiteit van de perceelsconfiguratie die de inplanting van autoparkeerplaatsen niet toelaat of onaanvaardbare hinder kan veroorzaken voor het aanpalend perceel.
  4. De erfgoedwaarde van het betrokken onroerend goed.
  5. De onwenselijkheid of onmogelijkheid om toegangen tot het openbaar domein te creëren.

3. Mogelijke argumenten op het vlak van de kenmerken van het project zijn onder andere:

  1. De specificiteit van het type of het karakter van de meergezinswoning(en).
  2. De doelgroep(en) van de bewoners in het project.
  3. Het voorzien van autodelen binnen het project in de vorm van bij voorkeur publiek autodelen (open voor iedereen), of in de vorm van privaat autodelen (enkel voor de eigen bewoners). Autodeelplaatsen met een publiek karakter - waarbij ook deelnemers vanuit de buurt kunnen participeren - leiden daarbij tot een sterkere daling van de parkeernorm dan private autodeelplaatsen.
  4. Het sterk inzetten op alternatieve vormen van vervoer, door bijvoorbeeld nieuwe trage verbindingen op te nemen in het project, door gedeelde (elektrische) fietsen te voorzien, of door autogebruik te ontmoedigen

Artikel 2:3

Bij projecten van 25 of meer woongelegenheden, wordt onderzocht of een plaats kan worden voorzien voor autodelen. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met het potentieel voor autodelen op de locatie en met de beschikbaarheid van autodelen in de directe omgeving van het project. Als er wordt gekozen voor autodelen, dan kan overeenkomstig artikel 2:2, lid 3, c., een lagere norm voor autoparkeerplaatsen worden vastgesteld.

Artikel 2:4

1 Het (blijvend) voldoen aan de opgelegde norm voor autoparkeerplaatsen wordt uitdrukkelijk als voorwaarde bij de betrokken omgevingsvergunning opgelegd.

2 Bij de afgifte van bewonerskaarten (volgens het desbetreffende reglement) aan bewoners van een meergezinswoning waarvoor een voorwaarde als vermeld in het eerste lid geldt, wordt het (blijvend) voldoen aan deze voorwaarde gecontroleerd.

Hoofdstuk 3. Fietsparkeerplaatsen

Artikel 3:1

1. Per woning in een meergezinswoning geldt een minimum van 2 fietsparkeerplaatsen, aan te leggen op het bouwperceel zelf.

2. De verplicht te realiseren fietsparkeerplaatsen voldoen aan volgende minimale afmetingen: breedte: 0,75 meter per fiets en lengte 2 meter per fiets.

Artikel 3:2.

1. Fietsenstalplaatsen beantwoorden aan onderstaande voorwaarden:

  1. Ze moeten eenvoudig en veilig bereikbaar zijn vanuit de openbare weg en vanuit de woning.
  2. Ze moeten overdekt zijn.
  3. Ze worden indien mogelijk gerealiseerd op het gelijkvloers.
  4. In de ruimte waar de fietsstalplaatsen worden gerealiseerd moeten voldoende stopcontacten worden voorzien die het opladen van elektrische fietsen mogelijk maken.

Artikel 3:3

Het (blijvend) voldoen aan de opgelegde norm voor fietsparkeerplaatsen wordt uitdrukkelijk als voorwaarde bij de betrokken omgevingsvergunning opgelegd.

Hoofdstuk 4. Dossiersamenstelling

Artikel 4.

De vergunningverlenende overheid kan zich slechts geïnformeerd uitspreken over een aanvraagdossier als vermeld artikel 1, als dat dossier de ligging en de aanleg van de auto- en fietsparkeerplaatsen duidelijk aangeeft.

 

De gemeenteraad heeft in de zitting van 29 april 2019 de parkeerrichtlijnen voor meergezinswoningen in het kader van de omgevingsvergunning aangepast.